17 research outputs found

    Comparison between unipolar and bipolar single phase grid-connected inverters for PV applications

    Get PDF
    An inverter is essential for the interfacing of photovoltaic panels with the AC network. There are many possible inverter topologies and inverter switching schemes and each one will have its own relative advantages and disadvantages. Efficiency and output current distortion are two important factors governing the choice of inverter system. In this paper, it is argued that current controlled inverters offer significant advantages from the point of view of minimisation of current distortion. Two inverter switching strategies are explored in detail. These are the unipolar current controlled inverter and the bipolar current controlled inverter. With respect to low frequency distortion, previously published works provide theoretical arguments in favour of bipolar switching. On the other hand it has also been argued that the unipolar switched inverter offers reduced switching losses and generates less EMI. On efficiency grounds, it appears that the unipolar switched inverter has an advantage. However, experimental results presented in this paper show that the level of low frequency current distortion in the unipolar switched inverter is such that it can only comply with Australian Standard 4777.2 above a minimum output current. On the other hand it is shown that at the same current levels bipolar switching results in reduced low frequency harmonics

    Warning citizens; influencing self-reliance in emergencies

    No full text
    An important part of the response to an emergency is making sure that people are able to take themselves and others to a place of safety. To make people aware that there is an emergency, there are three steps that have to be taken: there has to be a warning that something is going on, people have to perceive and process that warning, and finally, people have to perform the self-reliant behaviour that will get them to a safe place. Self-reliance can be increased when people are motivated to comply with instructions that are given in an emergency. This thesis is about finding out what factors influence self-reliance in an emergency and how these influencing factors can be investigated so that the total effectiveness of a warning system can be determined. The research question is: How can the way in which a new or existing warning system effectively influences citizens’ self-reliance in an emergency be investigated? A model was constructed which shows the steps of warning information processing in which self-reliance can be influenced. This model is called the contextual human information processing model, as it shows the influences on self-reliance in terms of the interactions between cognition, affective states and situational variables. The model looks at issues inside (HIP, Personal characteristics and behaviour) and outside (situational characteristics and warning) the human. The model produces a list of influencing factors that have to be investigated when determining the effectiveness of a warning system.Safety ScienceTechnology, Policy and Managemen

    The quality of the post academic course ‘management of safety, health and environment (MoSHE) of Delft University of Technology

    No full text
    Objective This article discusses the rise of European postgraduate courses in safety science and the content and quality of the Management of Safety Health and Environment (MoSHE) course of Delft University of Technology. Materials and methods Literature search, document analysis, interviews. Results The different MoSHE years show a varied picture of this post academic program. In the Netherlands the course is unique with a central focus on risk management and sustainability, supported by scientific developments in the areas of safety, health, environment, organizational science and psychology. In all year-groups the quality of the course was assessed with a short questionnaire, collecting opinions of course members on individual presentations and the course as a whole. Quality of the course was regularly discussed through the contacts of the course coordinator with module leaders, and at meetings of course committees, and leading to changes in content of modules. After MoSHE 1 (1989), 14 (2008), and 17 (2012) the courses’ structure, organization and content was changed radically. Only, the quality system of the course remained implicit. Using the model of the European Foundation for Quality Management a first set-up for a quality system is presented. Over the years the academic nature of the program has changed substantially. This is one of the challenges for the future to find a balance between the domains taught and between an academic approach and practical skills. The course could benefit from a greater input of process safety and safety in high-tech-high-hazard sectors.Safety and Security Scienc

    NL-Alert: Na welk alarmbericht komt u in actie? Resultaten van een webbased experiment waarin de bevolking helpt effectieve berichten voor burgeralarmering te ontwikkelen

    No full text
    Dit rapport presenteert de resultaten van een experiment waarin 1082 mensen hun waardering gaven over alarmberichten rond incidenten bij het transport met gevaarlijke stoffen, bij installaties met gevaarlijke stoffen, voor natuurbranden en voor stroomstoringen. Het doel was inzicht te krijgen in de waardering van de inhoud door de bevolking om een bijdrage te leveren aan de kennis rond het samenstellen van alarmberichten. Deze studie maakt onderdeel uit van het onderzoek van de TU Delft naar de mogelijkheden van mobiele telefonie voor burgeralarmering. Het experiment is uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van NL-Alert, het nieuwe alarmeringsmiddel van de overheid dat gebruik maakt van de techniek cell broadcast. Het onderzoek bestaat uit: een analyse van de beoordeling van alarmberichten, een nadere analyse op basis van berichtvariaties en persoonskenmerken, een analyse van door deelnemers gemaakte alarmberichten en verwachtingen van NL-Alert. In het experiment hebben deelnemers 14 alarmberichten beoordeeld. Elk alarmbericht is beoordeeld op basis van de lengte van het bericht en de inhoud aangeboden in het bericht. Daarnaast werd gevraagd elk bericht een algemeen cijfer te geven en aan te geven welke actie de deelnemer op basis van dat bericht in een echte situatie dacht te nemen. Het experiment slot af met een korte vragenlijst waarin deelnemers werd gevraagd zelf een alarmbericht te maken. De opzet van het experiment wordt besproken in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 gaat in op de deelnemers. De algemene analyse (zie hoofdstuk 4) laat zien dat de alarmberichten veelvuldig als “precies goed” worden beoordeeld zowel voor wat betreft de inhoud aangeboden in de berichten en de lengte. Als de lengte niet precies goed wordt bevonden, werd deze als te lang beoordeeld. Deze bevinding onderstreept de wens voor korte alarmberichten op de mobiele telefoon. De resultaten voor actiebereidheid toonde een meer verspreid beeld onder de deelnemers dan het gemiddelde cijfer, en de beoordeling van lengte en inhoud. Berichtvariaties zijn geanalyseerd aan de hand van vijf hypotheses (zie hoofdstuk 5). Voor alle hypothesen blijkt een voorkeur voor de inhoud te bestaan. Hoewel alle hypothesen voorkeuren kennen voor de inhoud, geldt voor slechts twee van de vijf berichtvariaties dat naast de gewenste inhoud ook de actiebereidheid verschilt. Dit betreft urgente berichten en directieve berichten, die de voorkeur genieten boven niet-urgente berichten en berichten met een zelfredzame instructie. In de nadere analyse is daarnaast nagegaan of persoonskenmerken en omstandigheden van invloed zijn op het beoordelen van berichten. De verschillen naar omstandigheden waarin mensen zich op moment van alarmering bevinden zijn groter dan de verschillen op basis van persoonskenmerken. Vooral deelnemers die aangaven onderweg zijn gaven afwijkende beoordelingen. Deze groep beschouwt de berichten vaker als niet relevant of mogelijk overbodig, waardoor hun actiebereidheid lager is. Hoofdstuk 6 presenteert analyse van de door deelnemers zelf gemaakte alarmberichten. Bijna alle zelfgemaakte berichten bevatten een beschrijving van het gevaar en de te nemen actie. Drie kwart van de berichten had bovendien een vermelding van de locatie, zodat de ontvanger kan bepalen dat het bericht relevant voor hem of haar is. De berichten waren over het algemeen korter dan berichten van professionals wat overeenkomt met de resultaten van de beoordeling van de lengte. Korte berichten worden geprefereerd. Analyse van het taalniveau van de zelfgemaakte berichten laat zien dat 85% van de berichten te lezen is voor 95% van de Nederlandse bevolking. NL-Alert en cell broadcast zijn geen bekende begrippen, bovendien worden deze begrippen niet met elkaar in verband gebracht. Dit kan een afbreukrisico vormen voor het nieuwe alarmeringssysteem. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen en welke actie de mensen daar zelf voor moeten ondernemen. De verwachtingen ten aanzien van de frequentie waarop een alarmbericht wordt ontvangen zijn divers. Verder geven respondenten hoofdzakelijk berichten te willen ontvangen die op het moment van ontvangst relevant voor hen zijn. Deze bevindingen vragen om een goed verwachtingsmanagement rond NL-Alert voor zowel professionals als de bevolking. Belangrijk daarbij zijn eenduidige uitgangspunten voor het nieuwe alarmeringssysteem en het monitoren en evalueren van de inzet gedurende langere tijd.Values and TechnologyTechnology, Policy and Managemen

    Bouwstenen voor alarmberichten in het kader van NL-Alert: Rapportage over de ontwikkeling van berichtgeving voor burgeralarmering via cell broadcast

    No full text
    In dit rapport zijn de resultaten beschreven van de opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de TU Delft om een aanzet te leveren tot een berichtendatabase ten behoeve van de implementatie van NL-Alert. In het kader van deze opdracht zijn opgesteld en onderzocht: \u95 Een basisstructuur en een bibliotheek van berichtelementen die aan deze structuur invulling kunnen geven \u95 Toetscriteria en lessen rond het samenstellen van alarmberichten voor NL-Alert \u95 Voorbeeldberichten op basis van een zestal scenario’s De basisstructuur voor een NL-Alert bestaat uit 5 onderdelen: een aanhef, een omschrijving van de gebeurtenis, de locatie, het handelingsperspectief en een afsluiting (zie Figuur 7 in hoofdstuk 3). Om inhoud te geven aan de onderdelen zijn voor de beschrijving van gebeurtenis, de locatie en het handelingsperspectief berichtelementen vastgesteld. De invulling van de elementen is bestudeerd voor alarmberichten, die tot doel hebben de gevolgen voor de bevolking te beperken. Sommige elementen zijn essentieel, andere elementen zijn afhankelijk van de gebeurtenis die aanleiding geeft om een NL-Alert te verspreiden. De uitleg van berichtelementen en voorbeelden zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Om de tekst van een NL-Alert te kunnen samenstellen en te bepalen of de tekst bruikbaar is, zijn toetscriteria opgesteld (zie hoofdstuk 4). Een verkorte weergave staat op de pagina v. Deze criteria helpen als richtlijn om een berichttekst te maken zodat de ontvanger kan bepalen wat hij of zij moet doen, de ontvanger kan bepalen dat het bericht op het moment van lezen voor hem/haar haar van belang is en de inhoud van het bericht overeenkomt met het op moment van versturen geldende gevaar. De toetscriteria zijn gebruikt in een workshop waarin met mensen uit het veld zelf berichten hebben opgesteld. De criteria gaven de deelnemers aan de workshop houvast en werden als handig en praktisch bestempeld, mits ze een handreiking zijn en geen doel op zich worden. In hoofdstuk 6 staan voorbeelden van alarmberichten centraal die in een workshop zijn opgesteld voor een zestal incidenten. Analyse van de berichten leert dat de toetscriteria een bijdrage hebben geleverd aan berichten die in de geschetste incident-setting bruikbaar kunnen zijn. Aangezien iedere rampgebeurtenis uniek op zich is, kunnen deze voorbeelden niet als algemeen zonder aanpassing worden gebruikt. Analyse van de berichten laat zien dat professionals geneigd waren tekst toe te voegen buiten de 5 onderdelen van de basisstructuur. Dit betrof het verwijzen naar andere informatie bronnen. Als uitbreiding op de basisstructuur is dit mogelijk, indien de andere bron daadwerkelijk informatie geeft en de verwijzing voor het eerste ‘alarm’ niet afleid van het hoofddoel van boodschap: handelingsperspectief om in veiligheid te komen of blijven. Daarnaast werden door de professionals uit het veld ‘overige’ tekstpassages toegevoegd met aanvullend (deels facultatief) handelingsperspectief en oproepen opgenomen over hoe in het algemeen te handelen bekend uit de risicocommunicatie. Aangezien rampencommunicatie handelt over het ‘hier & nu’ verschilt dit van risicocommunicatie die zich richt op ‘als, dan’. Op dit moment is er geen ervaring met grootschalige tekstuele waarschuwing aan de bevolking. Ervaring met NL-Alert bij werkelijke dreigingen en incidenten in combinatie met nader onderzoek naar de waardering door de bevolking (zie hoofdstuk 7) moet uitwijzen of dit type aanvulling aan de basisstructuur gewenst is of als verstorend wordt ervaren door de bevolking die een NL-Alert ontvang, daarna leest en op basis hiervan beslist al dan niet (te reageren) in actie te komen. Naar aanleiding van de bevindingen, zijn drie strategieĂ«n gedefinieerd die gevolgd kunnen worden om de berichttekst voor een NL-Alert samen te stellen (zie paragraaf 6.5). De activerende & lerende aanpak, die gebruik maakt van de criteria en berichtelementen sluit aan bij de onzekerheden waarmee het optreden van crises en rampen gepaard gaat. Deze aanpak vergt opleiding, training en continue oefening. Voorts is het opstellen van tekstberichten een onderdeel van de keuzes rond de inzet van NL-Alert. De inhoud en de manier waarop een tekstbericht tot stand zal komen, is daarom afhankelijk van de inbedding van NL-Alert in het beleid en in de processen van de uitvoerende organisaties (zie hoofdstuk 8).Values and TechnololgyTechnology, Policy and Managemen

    ‘Ladder’-based safety culture assessments inversely predict safety outcomes

    No full text
    There is little empirical evidence on the predictive value of safety culture assessments (SCAs) in relation to how accident-prone an organisation might be. Recently, Antonsen not just demonstrated how a quantitative SCA mispredicted future safety outcomes, but actually showed an inverse relationship between the assessment and subsequent critical incident investigation findings. To add to our understanding, this article presents research on whether a SCA has a predictive capacity for safety outcomes. Like in Antonsen's research, an opportunity emerged when a helicopter taxiing accident, resulting in a rotor strike occurred for a helicopter squadron that had just undergone a SCA. The assessment used ‘culture ladder’ rubrics for its findings, which allowed us to look for specific features in the subsequent independent accident investigation (in which the researchers were not involved). As with Antonsen's findings, our research shows that a ‘ladder’-based assessment has little predictive value. Any predictive value it has is in the inverse of the assessment findings. For instance, where the SCA showed that the safety culture was very mature regarding finding a balance between safety and the mission at hand or the breaking of rules, the accident investigation pointed these out as the causes of the accident.Green Open Access added to TU Delft Institutional Repository ‘You share, we take care!’ – Taverne project https://www.openaccess.nl/en/you-share-we-take-care Otherwise as indicated in the copyright section: the publisher is the copyright holder of this work and the author uses the Dutch legislation to make this work public.Values Technology and Innovatio

    SURVEILLE Deliverable 3.8: Report combining results of all effectiveness research

    No full text
    Values, Technology and InnovationTechnology, Policy and Managemen

    Hoe hoorde u van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk?: Rapportage bevindingen vragenlijstonderzoek

    No full text
    Op woensdag 5 januari 2011 werden diverse communicatiemiddelen ingezet om de bevolking te alarmeren en informeren over de brand die was uitgebroken bij het bedrijf Chemie-Pack in Moerdijk. De waarschuwingen op 5 januari en de dag erna richtten zich op mogelijke directe gevaren als gevolg van inademing van de rook. Daarom werd advies afgegeven ramen en deuren te sluiten. Om dit advies kenbaar te maken zijn verschillende middelen ingezet, waaronder de sirene, geluidswagens, sms-alert, de rampenzender, radio, televisie en internet. Daarnaast informeren mensen elkaar en zijn er mensen die zelf de rook waarnemen en zo op de hoogte komen van de gebeurtenis. Naar aanleiding van de brand heeft de TU Delft een vragenlijst opgesteld om inzicht te krijgen in de vraag: Via welke kanalen heeft de bevolking voor het eerst gehoord van de brand en is er verschil tussen alarmeren en informeren? De 462 bruikbare reacties zijn ingedeeld op basis van de locatie waar de respondent zich bevond toen de brand ontstond. Deze locatie is bepalend voor het doel van de waarschuwing en informatie over de brand. De resultaten laten zien dat in het als eerst te alarmeren gebied respondenten hoorden van de brand via een andere persoon of organisatie, via een specifiek alarm of waarschuwingsmiddel of via visuele waarneming. De respondenten in dit gebied komen als eerste op hoogte van de brand. Ook in het tweede gebied waar het advies werd afgegeven, maar zonder inzet van alarm of waarschuwingsmiddelen, hoorden respondenten van de brand via andere personen/ organisatie of via informatiekanalen (radio, televisie, internet). Als laatste op de hoogte kwamen de mensen in het derde gebied waar alleen informatie behoefte was. In dit gebied is het advies om ramen en deuren gesloten te houden niet gecommuniceerd. Respondenten in dit gebied kwamen voornamelijk op de hoogte via informatiekanalen. Zij waren later op de hoogte dan de mensen die aanwezig waren in de beide andere gebieden.Values and TechnologyTechnology, Policy and Managemen

    Evaluatie van de mogelijkheden van cell broadcast voor burgeralarmering: Ervaringen van praktijkproeven in Nederland gedurende de periode 2005 – 2007

    No full text
    In de periode 2005-2007 heeft de Nederlandse overheid samen met private partijen in een aantal praktijkproeven ervaring opgedaan met de toepassing van de technologie cell broadcast voor burgeralarmering. De praktijkproeven zijn uitgevoerd in vier verschillende gebieden in het land: Zoetermeer, Zeeland, Amsterdam en op Walcheren en Zuid-Beveland. De evaluatie van de praktijkproeven is uitgevoerd door de TU Delft. De centrale vraag in deze evaluatie was of cell broadcast voor burgeralarmering qua effectiviteit en efficiĂ«ntie een zinvolle aanvulling vormt op het huidige sirenestelsel. Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werden vier thema’s onderzocht: bereik, acceptatie, techniek en inhoud. In de praktijkproeven werden op onaangekondigde momenten cell broadcast berichten aan burgers verzonden met het verzoek daarop te reageren. Aan de hand van reacties kon worden bepaald hoeveel burgers met cell broadcast worden bereikt. Daarnaast is met behulp van vragenlijsten en directe contacten met deelnemers de acceptatie onderzocht van cell broadcast als middel voor alarmering. Aanvullend zijn interviews gehouden met bestuurders die beslissen tot inzetten van burgeralarmeringsmiddelen en is de inhoud van berichten onderzocht in een webexperiment. De praktijkproeven in 2005 en 2006 werden uitgevoerd op een verzendinfrastructuur die op basis van ‘best effort’ was ingericht. Deze infrastructuur was niet zeer geschikt voor het uitvoeren van langlopende testen naar het bereik van cell broadcast voor burgeralarmering. Veel van de uitgezonden berichten ten behoeve van de praktijkproeven werden slechts in een deel van het beoogde netwerk verstuurd of werden niet door alle providers verzonden. Aan de praktijkproeven deden burgers met de eigen mobiele telefoon mee. Daarvoor moesten burgers hun toestel zelf instellen voor cell broadcast. Bij het instellen van mobiele telefoons en het ontvangen van cell broadcast berichten op verschillende typen mobiele telefoons deden zich eveneens problemen voor. De laatste praktijkproef in 2007 werd uitgevoerd op een verzendinfrastructuur met ‘verhoogde waakzaamheid’. In deze proef werden cell broadcastberichten verzonden via Ă©Ă©n provider. Deze provider monitorde het al dan niet succesvol verzenden door de verschillende cellen in het uitzendgebied. Deelnemers kregen een ten behoeve van de proef geselecteerd toestel, uitgereikt. Op dit toestel was cell broadcast reeds ingesteld. Uit de resultaten blijkt dat het bereik van cell broadcast in de eerste proeven laag was (25-51%). Dit wordt verklaard uit problemen met zoveel de verzendinfrastructuur als de mobiele telefoons. Tijdens de laatste proef was het bereik van cell broadcastberichten van Ă©Ă©n pagina hoog (72-88%). De praktijkproeven hebben gedemonstreerd dat de technische problemen in de verzendinfrastructuur te beheersen zijn. Ook op het gebied van mobiele telefoons is verbetering mogelijk, hoewel tijdens de alle proeven leesbaar weergeven van berichten van meerdere pagina’s problematisch was. De acceptatie van cell broadcast onder burgers, die ervaring met de technologie hebben opgedaan, is hoog. Van de deelnemers waardeert 80-94% de technologie als zinvolle aanvulling op de sirene. Wel is er een groot afbreukrisico wanneer het systeem niet aan de verwachtingen voldoet. Juist omdat burgers zelf deel van de alarmeringsketen uitmaken, is zorgvuldig management van verwachtingen van burgers van groot belang. Een grote uitdaging is het betrokken houden van de burgers. Cell broadcast is alleen effectief wanneer de burger volwaardig meedoet. Dat betekent dat de burger een voor cell broadcast geschikt toestel moet hebben en dit toestel moet zijn ingesteld. Om geen afbreuk te doen aan het bereik in geval van een dreiging of ramp moet de burger zijn of haar toestel 24 uur per dag aan hebben staan en bij zich hebben. Onder bestuurders is de acceptatie van cell broadcast als alarmeringsmiddel eveneens hoog voor zover de technologie wordt geĂŻntroduceerd als aanvulling op de bestaande middelen (zoals het Waarschuwings- en AlarmeringsStelsel, WAS). Cell broadcast biedt de mogelijkheid om burgers niet alleen te waarschuwen voor een dreiging of ramp. Uit het onderzoek blijkt dat een cell broadcastbericht niet alleen moet waarschuwen. De berichttekst moet naast de dreiging en de locatie ook aangegeven welke handeling van de burgers wordt verwacht. De onderzoeksvraag kan bevestigend worden beantwoord: Ja, cell broadcast kan een effectieve en efficiĂ«nte aanvulling vormen op het sirenestelsel ten behoeve van burgeralarmering. De acceptatie onder burgers is bovendien hoog. Maar, een zorgvuldige implementatie is wel nodig. Cell broadcast is zowel technisch als organisatorisch een complex systeem. Het is een geschikt middel voor burgeralarmering indien de technische onvolkomenheden worden weggewerkt en de resterende kwetsbaarheden die in verschillende onderdelen van de alarmeringscyclus met cell broadcast zullen blijven bestaan worden onderkend en beheerst. Het systeem zal in de praktijk moeten bewijzen. Het is wenselijk om het systeem over enige jaren te evalueren. Daarbij moet aandacht zijn voor de in dit rapport genoemde kwetsbaarheden. Tevens moet worden onderzocht hoe het instrument in de praktijk bij crisis en rampsituaties is ingezet en hoe het heeft gefunctioneerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Expertise Centrum Risico- en Crisiscommunicatie, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.Technology, Policy and Managemen
    corecore